Re: "Zeebeest" doet een rondje NL.
Geplaatst: 01 apr 2011 19:46
“Zeebeest” doet een rondje NL.
17.
Wo. 04 – 08 -,10
Goeiemorgen vrouw lief, kom uit je vlooienbunker en aanschouw een nieuwe dag. Van onder de deken komt een gemompeld: ‘Wavoorweerissut?’ ‘Het is stralend weer moppie, dus kom er maar snel uit. Langzaam komt ze onder de deken vandaan, gaat op haar knieën zitten en schuift het gordijntje opzij. ‘Bah leugenaar, het regent!’ ‘Dat zei ik toch? Het is, letterlijk, strálend weer.’
Na het ontbijt wil Marjanne toch nog even naar Den Burg fietsen. ‘Goed schat, je moet het zelf weten maar ik ga met dit klere weer echt niet mee.’ ‘Kom op, watje, tussen de buien door is het droog, ga nu gezellig met me mee.’ ‘Nee dank je, ik ben als de dood dat ik smelt. Met een schuine blik naar de donkere wolken die voorbij jagen zeg ik: ‘Geniet er van, maar zorg wel dat je voor de middag weer aan boord bent, ik wil het tij niet missen.’
Om kwart voor twaalf, terwijl Marjanne haar zeiknatte kleren verwisseld voor iets droogs, vouw ik haar fietsje op, stop het in de tas en schuif het onder de kajuittafel. ‘Kom op luivrouwmens, het is voor en achter! We gaan langzamerhand eens op huis aan!’
Om 12:10 varen we langs het kardinale boeitje dat de “Equinoxe” gister aan de verkeerde kant nam. ‘Hé, jochie, zet je ons niet op die trailerhelling?’ ‘Niks aan de hand moppie, we houden hem royaal aan stuurboord.’ Buiten de haven is het een mistroostig zooitje. Laaghangende regenwolken die achter elkaar aanjagen brengen het zicht, zo van een mijl of vijf, terug naar nog geen tweehonderd meter. De wind, die in de zuidwesthoek zit met 2-3 bft, schiet af en toe uit naar een dikke zes. De radar, die in de haven al “warm” gedraaid is, laat duidelijk zien waar de buien zitten. We naderen de west-kardinaal T 11 – GVS 2. Voor ons uit, waar we net nog Den Helder aan de overkant van het Marsdiep, haarscherp zagen liggen, trekt een felle dikke regenbui de overgordijnen dicht en meteen zwelt de wind aan tot 7 bft. Ondanks dat we alleen op de motor varen maken we een graad of twintig slagzij. Buiten kijken we geen dertig meter weg en ook de radar kan, ondanks driftig draaien aan de rainclutter onderdrukker, er geen chocola van maken. De kotter die nog geen driekwart mijl van ons af op tegenkoers lag is, net als de dikke dredger die van oost naar west het Marsdiep volgt, niet meer te zien. De enige, niet al te scherpe echo, komt va de T11 – GVS 2, waar we nu vlak bij zitten. Ik zet het motorhandel in zijn vrij. Wind en stroom trekken en duwen tegen elkaar in, zodat we bijna op de zelfde plek blijven liggen. Hoelang we zo liggen te steken? Geen idee, alles tussen vijf minuten en een kwartier denk ik. Dan komt de kotter, haarscherp, op het scherm, hij is ons al bijna voorbij. ‘Kijk Martje daar zit die kotter als je goed kijkt zie je dat het de TX 98 is.’ Marjanne buigt zich naar het scherm maar komt meteen weer overeind. ‘Ach, idioot die je bent, ik trap er nog bijna in ook.’ De dikke bui verdwijnt achter ons en wij overbruggen de laatste mijl naar Den helder. Voordat we de haven binnenvaren melden we ons netjes per marifoon. ‘Geen bijzonderheden’ ‘Dank u.’
Binnen zien we aan SB, in de Marine Jachtclub, behalve de nodige jachten ook een paar boten van de KNRM. Verder is het hier, zowel in de lucht als op het water, maar een grauw zooitje. ‘Moet je zien, wat dat gebakkie buitenboord heeft hangen. Zou dat zijn callsign zijn? Hoe zou dat gaan wanneer hij zich meldt bij De Hoek? Ik zie het al helemaal voor me. “Maasmond, de A 875!’ ‘Ja goede morgen meneer, dit is de A 875, calsign, India Yankee Yankee Yankee Yankee Yankee Yankee Yankee India.” Een tikkie omslachtig, niet?’ Marjanne werpt me weer haar “Witte jassen, dwangbuis.” blik toe, dus hou ik me even koest.
‘Albert, wat is dat voor een schip?’ ‘Wat, die daar? Dat is het visbootje van de Schout bij nacht, overdag is hij vrij, dan gaat ie graag wat hengelen.’ ‘Ja, heel leuk maar wat is het voor een?’ ‘Martje lief, ik ken dat gebakkie niet maar ik denk dat dit het nieuwe opnemingsvaartuig van de Hydrografische Dienst van de marine is. Je weet wel dat zijn die lui die je eerst aan de grond laten lopen en daarna een BAZ uitgeven om je voor een verzandde geul te waarschuwen.’
De lucht begint te breken en de zon laat zich af en toe zien. Ik laat het stuurwiel voor wat het is en ga lekker buiten met de helmstok sturen. Verderop liggen wat suppliers. ‘Wat zijn die dingen veranderd. Het zijn allang niet meer een soort zeeslepers met een afgehakte laag op het water liggende kont. Nee het zijn behoorlijk grote bakbeesten geworden die het, qua laadvermogen, tegen een flinke coaster kunnen opnemen. Kijk maar eens naar dat Noorse gebakkie, de “Skandi Texel” uit Bergen.’
14:10 Voor de Koopvaarders Schutsluis.
14:40 De sluis uit en het Noord-Hollandschkanaal op.
Het N H K, zeker het kanaalpand boven Alkmaar, is een lang saai stuk water, dat je alleen maar pakt om snel ergens te komen en waar je, met de autoweg vlak naast je, zeker niet gaat varen voor het landschappelijke schoon. Met de blik op oneindig en het verstand nog net niet op nul, kachelen we naar Alkmaar. Na de Texelsebrug vraag ik: ‘Zullen we hier overnachten? Dan kan je morgenochtend nog even winkelen.’ ‘Nee, ik ga liever nog een stukje door naar het Alkmaardermeer.’ ‘Wat??? Niet winkelen! Ben je van je geloof gevallen?’
Op het stuk voor de Leegwaterbrug is altijd wel wat te zien. Neem nu de Johanna Hendrika. Boven de waterlijn ziet het er best leuk uit maar als ik die scherpe kimmen zie, twijfel ik toch een tikkie aan haar zeewaardige eigenschappen.
17.
Wo. 04 – 08 -,10
Goeiemorgen vrouw lief, kom uit je vlooienbunker en aanschouw een nieuwe dag. Van onder de deken komt een gemompeld: ‘Wavoorweerissut?’ ‘Het is stralend weer moppie, dus kom er maar snel uit. Langzaam komt ze onder de deken vandaan, gaat op haar knieën zitten en schuift het gordijntje opzij. ‘Bah leugenaar, het regent!’ ‘Dat zei ik toch? Het is, letterlijk, strálend weer.’
Na het ontbijt wil Marjanne toch nog even naar Den Burg fietsen. ‘Goed schat, je moet het zelf weten maar ik ga met dit klere weer echt niet mee.’ ‘Kom op, watje, tussen de buien door is het droog, ga nu gezellig met me mee.’ ‘Nee dank je, ik ben als de dood dat ik smelt. Met een schuine blik naar de donkere wolken die voorbij jagen zeg ik: ‘Geniet er van, maar zorg wel dat je voor de middag weer aan boord bent, ik wil het tij niet missen.’
Om kwart voor twaalf, terwijl Marjanne haar zeiknatte kleren verwisseld voor iets droogs, vouw ik haar fietsje op, stop het in de tas en schuif het onder de kajuittafel. ‘Kom op luivrouwmens, het is voor en achter! We gaan langzamerhand eens op huis aan!’
Om 12:10 varen we langs het kardinale boeitje dat de “Equinoxe” gister aan de verkeerde kant nam. ‘Hé, jochie, zet je ons niet op die trailerhelling?’ ‘Niks aan de hand moppie, we houden hem royaal aan stuurboord.’ Buiten de haven is het een mistroostig zooitje. Laaghangende regenwolken die achter elkaar aanjagen brengen het zicht, zo van een mijl of vijf, terug naar nog geen tweehonderd meter. De wind, die in de zuidwesthoek zit met 2-3 bft, schiet af en toe uit naar een dikke zes. De radar, die in de haven al “warm” gedraaid is, laat duidelijk zien waar de buien zitten. We naderen de west-kardinaal T 11 – GVS 2. Voor ons uit, waar we net nog Den Helder aan de overkant van het Marsdiep, haarscherp zagen liggen, trekt een felle dikke regenbui de overgordijnen dicht en meteen zwelt de wind aan tot 7 bft. Ondanks dat we alleen op de motor varen maken we een graad of twintig slagzij. Buiten kijken we geen dertig meter weg en ook de radar kan, ondanks driftig draaien aan de rainclutter onderdrukker, er geen chocola van maken. De kotter die nog geen driekwart mijl van ons af op tegenkoers lag is, net als de dikke dredger die van oost naar west het Marsdiep volgt, niet meer te zien. De enige, niet al te scherpe echo, komt va de T11 – GVS 2, waar we nu vlak bij zitten. Ik zet het motorhandel in zijn vrij. Wind en stroom trekken en duwen tegen elkaar in, zodat we bijna op de zelfde plek blijven liggen. Hoelang we zo liggen te steken? Geen idee, alles tussen vijf minuten en een kwartier denk ik. Dan komt de kotter, haarscherp, op het scherm, hij is ons al bijna voorbij. ‘Kijk Martje daar zit die kotter als je goed kijkt zie je dat het de TX 98 is.’ Marjanne buigt zich naar het scherm maar komt meteen weer overeind. ‘Ach, idioot die je bent, ik trap er nog bijna in ook.’ De dikke bui verdwijnt achter ons en wij overbruggen de laatste mijl naar Den helder. Voordat we de haven binnenvaren melden we ons netjes per marifoon. ‘Geen bijzonderheden’ ‘Dank u.’
Binnen zien we aan SB, in de Marine Jachtclub, behalve de nodige jachten ook een paar boten van de KNRM. Verder is het hier, zowel in de lucht als op het water, maar een grauw zooitje. ‘Moet je zien, wat dat gebakkie buitenboord heeft hangen. Zou dat zijn callsign zijn? Hoe zou dat gaan wanneer hij zich meldt bij De Hoek? Ik zie het al helemaal voor me. “Maasmond, de A 875!’ ‘Ja goede morgen meneer, dit is de A 875, calsign, India Yankee Yankee Yankee Yankee Yankee Yankee Yankee India.” Een tikkie omslachtig, niet?’ Marjanne werpt me weer haar “Witte jassen, dwangbuis.” blik toe, dus hou ik me even koest.
‘Albert, wat is dat voor een schip?’ ‘Wat, die daar? Dat is het visbootje van de Schout bij nacht, overdag is hij vrij, dan gaat ie graag wat hengelen.’ ‘Ja, heel leuk maar wat is het voor een?’ ‘Martje lief, ik ken dat gebakkie niet maar ik denk dat dit het nieuwe opnemingsvaartuig van de Hydrografische Dienst van de marine is. Je weet wel dat zijn die lui die je eerst aan de grond laten lopen en daarna een BAZ uitgeven om je voor een verzandde geul te waarschuwen.’
De lucht begint te breken en de zon laat zich af en toe zien. Ik laat het stuurwiel voor wat het is en ga lekker buiten met de helmstok sturen. Verderop liggen wat suppliers. ‘Wat zijn die dingen veranderd. Het zijn allang niet meer een soort zeeslepers met een afgehakte laag op het water liggende kont. Nee het zijn behoorlijk grote bakbeesten geworden die het, qua laadvermogen, tegen een flinke coaster kunnen opnemen. Kijk maar eens naar dat Noorse gebakkie, de “Skandi Texel” uit Bergen.’
14:10 Voor de Koopvaarders Schutsluis.
14:40 De sluis uit en het Noord-Hollandschkanaal op.
Het N H K, zeker het kanaalpand boven Alkmaar, is een lang saai stuk water, dat je alleen maar pakt om snel ergens te komen en waar je, met de autoweg vlak naast je, zeker niet gaat varen voor het landschappelijke schoon. Met de blik op oneindig en het verstand nog net niet op nul, kachelen we naar Alkmaar. Na de Texelsebrug vraag ik: ‘Zullen we hier overnachten? Dan kan je morgenochtend nog even winkelen.’ ‘Nee, ik ga liever nog een stukje door naar het Alkmaardermeer.’ ‘Wat??? Niet winkelen! Ben je van je geloof gevallen?’
Op het stuk voor de Leegwaterbrug is altijd wel wat te zien. Neem nu de Johanna Hendrika. Boven de waterlijn ziet het er best leuk uit maar als ik die scherpe kimmen zie, twijfel ik toch een tikkie aan haar zeewaardige eigenschappen.